stop start JEEP WRANGLER 2DOORS 2018 Instructieboek (in Dutch)

Page 17 of 384

SLEUTELS
Sleutelhouder
Uw auto werkt met een startcontact zonder
sleutel. Het contactsysteem bestaat uit een
sleutelhouder met Keyless Go en een toets
START/STOP. Het portierontgrendelingssys-
teem met afstandsbediening bestaat uit een
sleutelhouder met een mechanische sleutel
en de functie Keyless Enter-N-Go indien aan-
wezig.
OPMERKING:
De sleutelhouder kan mogelijk niet worden
gedetecteerd door de auto als deze zich naast
een mobiele telefoon, laptop of ander elek-
tronisch apparaat bevindt. Deze apparaten
kunnen het draadloze signaal van de sleutel-
houder blokkeren.Met de sleutelhouder kunt u de portieren en
achterklep vergrendelen of ontgrendelen
vanaf een afstand tot maximaal 20 m (66 ft)
door op de betreffende toets op de sleutel-
houder te drukken. U hoeft de sleutelhouder
niet op de auto te richten om het systeem te
activeren.
OPMERKING:
Wanneer de contactschakelaar in de stand
ON/RUN staat en de portieren zijn geopend,
is de vergrendeltoets uitgeschakeld en is al-
leen de ontgrendeltoets ingeschakeld. Alle
RKE-opdrachten worden uitgeschakeld zodra
de auto begint te rijden met een snelheid van
5 mph (8 km/u) of meer.
Sleutelhouder
1 — Ontgrendeltoets sleutel
2 — Ontgrendeltoets
3 — Vergrendeltoets
4 — Remote start (starten op afstand)
15

Page 18 of 384

Back-upstartmodus
Wanneer de contactschakelaar na het indruk-
ken van een toets niet reageert, is de batterij
van de sleutelhouder mogelijk bijna leeg of
leeg. Als dit het geval is, kan de contactscha-
kelaar ook op een andere manier worden
bediend. Druk de voorzijde van de sleutel-
houder tegen de toets ENGINE START/STOP
om de contactschakelaar te bedienen.Portieren en achterklep ontgrendelen
Druk eenmaal kort op de ontgrendelknop op
de sleutelhouder om het bestuurdersportier
te ontgrendelen, of druk tweemaal om alle
portieren en de achterklep te ontgrendelen.
Wanneer op de ontgrendelknop op de sleutel-
houder wordt gedrukt, schakelt de instapver-
lichting in en knipperen de richtingaanwij-
zers tweemaal.
Portieren en achterklep vergrendelen
Druk kort op de vergrendelknop van de sleu-
telhouder om alle portieren te vergrendelen.
De richtingaanwijzers gaan knipperen en de
claxon klinkt één keer om het vergrendelings-
signaal te bevestigen.
Verzoek om extra sleutelhouders
OPMERKING:
De auto kan alleen bediend en gestart worden
met sleutelhouders die specifiek zijn gepro-
grammeerd voor de elektronica van de auto.
Nadat een sleutelhouder voor een auto is
geprogrammeerd, kan deze niet voor een an-
dere auto worden geprogrammeerd.
WAARSCHUWING!
• Verwijder altijd de sleutelhouders uit de
auto en vergrendel alle portieren wan-
neer u de auto zonder toezicht achter-
laat.
• Zet het contact altijd in de stand OFF.
Duplicaten van sleutelhouders kunnen wor-
den geleverd door een erkende dealer. Deze
procedure bestaat uit het programmeren van
een 'blanco' sleutelhouder voor de elektro-
nica van het voertuig. Een blanco sleutelhou-
der is een exemplaar dat niet eerder is gepro-
grammeerd.
OPMERKING:
• Als de Sentry Key startonderbreker moet
worden gerepareerd, dient u alle sleutels
van de auto naar de erkende dealer mee te
brengen.
• De sleutels moeten worden voorzien van
een correct geslepen baard om op de sloten
van het voertuig te passen.
Back-upstartmethode
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
16

Page 19 of 384

CONTACTSCHAKELAAR
Keyless Enter-N-Go — Contact
Met deze functie kan de bestuurder de con-
tactschakelaar bedienen door op een toets te
drukken, zolang de sleutelhouder zich in de
passagiersruimte bevindt.
Keyless Push Button Ignition biedt verschil-
lende standen, die worden aangeduid door
een label en door een lampje dat gaat bran-
den wanneer de stand is gekozen. Deze stan-
den zijn OFF, ACC, RUN en START.
OPMERKING:
Wanneer de contactschakelaar na het indruk-
ken van een toets niet reageert, is de batterij
van de sleutelhouder mogelijk bijna leeg of
leeg. Als dit het geval is, kan de contactscha-
kelaar ook op een andere manier worden
bediend. Druk de voorzijde van de sleutel-
houder (zijde tegenover de noodsleutel) te-
gen de toets ENGINE START/STOP om de
contactschakelaar te bedienen.De contactschakelaar in de vorm van een
drukknop kan in de volgende modi worden
gezet:
OFF (UIT)
• De motor wordt uitgeschakeld.
• Sommige elektrische apparaten (bijv. cen-
trale vergrendeling, alarm enz.) zijn
beschikbaar.ACC
• Motor is niet gestart.
• Sommige elektrische apparaten zijn
beschikbaar.
RUN
• Rijpositie.

Alle elektrische apparaten zijn beschikbaar.
START
• De motor start.
WAARSCHUWING!
• Verwijder altijd de sleutelhouder uit het
voertuig bij het verlaten van het voertuig
en sluit het voertuig af.
• Laat nooit kinderen alleen in een auto
achter of in de buurt van een auto die
niet is afgesloten.
• Het achterlaten van kinderen zonder
toezicht in een auto is om verschillende
redenen gevaarlijk. Kinderen of derden
lopen dan het risico op ernstig of zelfs
dodelijk letsel. Waarschuw kinderen datSTART/STOP-contactschakelaar
17

Page 21 of 384

Aan alle volgende voorwaarden moet worden
voldaan om de motor met de afstandsbedie-
ning te kunnen starten:
• Schakelhendel in de stand PARK
• Portieren gesloten
• Motorkap gesloten
• Achterklep gesloten
• Schakelaar waarschuwingsknipperlichten
uit
• Remschakelaar niet geactiveerd (rempe-
daal niet ingetrapt)
• Accu voldoende geladen
• Systeem niet uitgeschakeld door eerder
starten met de afstandsbediening
• Controlelampje alarmsysteem knippert
• Contactschakelaar in de stand STOP/OFF
• Brandstofniveau voldoet aan de minimale
vereisten
• Alle verwijderbare portieren mogen niet
worden verwijderd
• Storingslampje brandt nietWAARSCHUWING!
• Laat een motor niet in een gesloten
garage of afgesloten ruimte draaien.
Uitlaatgas bevat koolmonoxide (CO),
hetgeen geurloos en kleurloos is. Kool-
monoxide is giftig en kan bij inademing
leiden tot erstig of dodelijk letsel.
• Houd sleutelhouders buiten het bereik
van kinderen. Door met de afstandsbe-
diening de motor te starten of de ra-
men, portiersloten of andere onderde-
len te bedienen kunt u of kunnen
anderen ernstig gewond raken of om
het leven komen.
De modus starten met afstandsbediening
activeren
Druk tweemaal binnen vijf seconden op de
toets Remote Start (starten op afstand) op de
sleutelhouder. De portieren worden vergren-
deld, de richtingaanwijzers knipperen en de
claxon klinkt twee keer. De motor start en het
voertuig blijft 15 minuten in de modus voor
starten met afstandsbediening.OPMERKING:
• Als er sprake is van een storing in de motor
of het brandstofpeil te laag is, slaat de
motor aan en vervolgens binnen 10 secon-
den weer af.
• De parkeerlichten gaan branden en blijven
tijdens de modus starten met afstandsbe-
diening branden.
• Om veiligheidsredenen, kunnen de elek-
trisch bedienbare ramen niet worden be-
diend wanneer de modus starten met af-
standsbediening actief is.
• De motor kan tweemaal achter elkaar met
de sleutelhouder worden gestart (twee cycli
van 15 minuten). Voordat u de startproce-
dure een derde keer kunt herhalen moet het
contact echter eerst in de stand ON/RUN
worden gezet.ALARMSYSTEEM — INDIEN
AANWEZIG
Het beveiligingsalarm bewaakt de portieren
van het voertuig en het contactslot op onge-
oorloofde toegang, respectievelijk ongeoor-
loofd gebruik. Wanneer het alarm is geacti-
19

Page 44 of 384

Bediening van de ruitenwissers
Draai voor langzame wisbewegingen het uit-
einde van de hendel naar boven tot de tweede
klikstand voorbij de intervalstand. Draai voor
snelle wisbewegingen het uiteinde van de
hendel naar boven tot de derde klikstand
voorbij de intervalstand.
LET OP!
Laat bij winters weer de ruitenwissers
eerst in hun beginstand terugkeren voor-
dat u de motor afzet en zorg dat de ruiten-
wissers zijn uitgeschakeld. Als de ruiten-
wissers ingeschakeld blijven, vriezen de
ruitenwissers aan de voorruit vast en kan
de ruitenwissermotor beschadigd raken
wanneer de motor weer wordt gestart.
Intervalstand
Gebruik de intervalstand wanneer het door de
weersomstandigheden wenselijk is om de rui-
tenwissers met een variabel interval te laten
wissen. Draai het uiteinde van de hendel naarde eerste klikstand voor een van de vier
intervalstanden. De intervalcyclus kan varia-
bel worden ingesteld tussen 1 en 18 secon-
den.
OPMERKING:
De intervaltijd tussen wisslagen is afhanke-
lijk van de voertuigsnelheid. Als de rijsnel-
heid lager is dan 16 km/u (10 mph), worden
de intervaltijden verdubbeld.
Ruitensproeiers
Als u de ruitensproeier wilt inschakelen, trekt
u de hendel naar u toe en houdt u de hendel
ingedrukt zolang het sproeien nodig is. Als u
aan de hendel trekt terwijl deze in de inter-
valstand staat, wordt de wisser ingeschakeld
en zal nog twee of drie wiscycli uitvoeren
nadat u de hendel hebt losgelaten. Vervol-
gens wordt het eerder geselecteerde interval
hervat.
Als u aan de hendel trekt terwijl de wisser
niet is ingeschakeld, zal de wisser twee of
drie wiscycli uitvoeren. Daarna stoppen de
ruitenwissers.
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van het
zicht door de voorruit kan tot aanrijdingen
leiden. Mogelijk ziet u andere voertuigen
of obstakels over het hoofd. Voorkom plot-
selinge ijsvorming op de voorruit door de
voorruit eerst te verwarmen met de
ontdooi-inrichting voordat u de ruiten-
sproeier gebruikt.
MIST-functie
Druk de ruitenwisserhendel omhoog om de
ruitenwissers één wisbeweging te laten ma-
ken om opspattend water afkomstig van de
weg of een passerende auto te verwijderen.
De ruitenwissers blijven ingeschakeld zolang
de hendel omhoog wordt gehouden.
OPMERKING:
De MIST-functie schakelt de sproeierpomp
niet in. Er wordt daarom geen ruitensproeier-
vloeistof op de voorruit gesproeid. De wis-
functie moet worden gebruikt om ruiten-
sproeiervloeistof op de voorruit te sproeien.
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
42

Page 73 of 384

• De onderste regel, waarin instelbare ver-
klikkerlampjes, de menunaam en menupa-
gina worden weergegeven.• Druk op de toets met de pijlomhoogom
omhoog te bladeren door de hoofdmenu's
(snelheidsmeter, mph/km/u, voertuiginfor-
matie, terrein, bestuurderhulp, brandstof-
verbruik, dagteller A, dagteller B, Stop/
Start, Audio, Navigatie, opgeslagen
meldingen, scherm instellen en snelheids-
waarschuwing).
• Druk op de toets met de pijlomlaagom
omlaag te bladeren door het hoofdmenu en
de submenu's (snelheidsmeter, mph/km/u,
voertuiginformatie, terrein, bestuurder-
hulp, brandstofverbruik, dagteller A, dag-
teller B, Stop/Start, Audio, Navigatie, opge-
slagen meldingen, scherm instellen en
snelheidswaarschuwing).
• Druk op de toets met de pijlnaar rechtsvoor
toegang tot de informatieschermen of sub-
menuschermen van een optie in het hoofd-
menu.
• Druk op de toets met de pijlnaar linksvoor
toegang tot de informatieschermen of sub-
menuschermen van een optie in het hoofd-
menu.• Druk op de toetsOKvoor toegang tot en
selectie op de informatieschermen of sub-
menuschermen van een hoofdmenu. Houd
de toetsOKgedurende twee seconden inge-
drukt om weergegeven/geselecteerde func-
ties te resetten waarvoor dat mogelijk is.
Selecteerbare items op display in
instrumentengroep
Het display in de instrumentengroep kan wor-
den gebruikt voor weergave van de volgende
menu-items:
OPMERKING:
Afhankelijk van de voertuigopties kunnen de
functie-instellingen variëren.
• Snelheidsmeter • Stop/Start
• Voertuiginformatie • Audio
• Off-road •
Messages (berichten)
• Brandstofverbruik • Scherminstelling
• Ritinformatie
OPMERKING:
Raadpleeg het instructieboekje voor meer in-
formatie.
Bedieningstoetsen display in
instrumentengroep
1 — toets OK
2 — toets pijl omhoog
3 — toets pijl naar rechts
4 — toets pijl omlaag
5 — toets pijl naar links
71

Page 78 of 384

— Waarschuwingslampje motorkap
open
Dit lampje gaat branden wanneer de motor-
kap niet volledig is gesloten.
OPMERKING:
Als het voertuig rijdt, klinkt er ook een ge-
luidssignaal.
— Waarschuwingslampje oliedruk
Dit waarschuwingslampje gaat branden om
aan te geven dat de motoroliedruk laag is. Als
het lampje tijdens het rijden gaat branden,
zet de auto dan veilig stil en zet de motor zo
snel mogelijk af. Als het lampje aangaat,
klinkt er een geluidsignaal.
Start de motor pas opnieuw wanneer het
probleem is verholpen. Dit lampje geeft geen
informatie over het motoroliepeil. Het motor-
oliepeil moet worden gecontroleerd in de mo-
torruimte.
— Waarschuwingslampje olietempe-
ratuur
Dit waarschuwingslampje gaat branden om
aan te geven dat de temperatuur van de
motorolie hoog is. Als het lampje tijdens hetrijden gaat branden, zet de auto dan veilig stil
en zet de motor zo snel mogelijk af. Wacht
totdat de olie is afgekoeld tot de normale
temperatuur.
— Waarschuwingslampje Veiligheids-
gordels achterin — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan dat een veiligheidsgor-
del achterin op de tweede zitrij niet is vast-
gegespt. Als de contactschakelaar voor het
eerst in de stand ON/RUN of ACC/ON/RUN
wordt gezet, en een veiligheidsgordel op de
tweede zitrij losgegespt is, gaat in het gebied
rechtsboven in het display van de instrumen-
tengroep een lampje branden voor de betref-
fende zitplaats. Dit vervangt tijdelijk de con-
figureerbare hoekinformatie. Als een
veiligheidsgordel op de tweede zitrij die aan
het begin van de rit vastgegespt was, wordt
losgegespt, verandert het waarschuwings-
lampje Veiligheidsgordels achterin van groen
in rood en weerklinkt een geluidssignaal.
Raadpleeg de paragraaf "Beveiligingssyste-
men voor inzittenden" in het hoofdstuk "Vei-
ligheid" voor meer informatie.
— Waarschuwingslampje achter-
klep open
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de achterklep is geopend.
OPMERKING:
Als het voertuig rijdt, klinkt er ook een ge-
luidssignaal.
— Waarschuwingslampje versnellings-
baktemperatuur — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat branden om te
waarschuwen voor een hoge temperatuur van
de transmissievloeistof. Dit kan gebeuren bij
veeleisend gebruik, zoals het trekken van een
aanhanger. Als dit lampje gaat branden, moet
u het voertuig stoppen en de motor stationair
of iets sneller laten draaien met de versnel-
lingsbak in PARK of NEUTRAL, totdat het
lampje uitgaat. Zodra het lampje uitgaat,
kunt u weer normaal rijden.
WAARSCHUWING!
Als u door blijft rijden terwijl het bij het
lampje voor de versnellingsbaktempera-
tuur brandt, kan de vloeistof overkoken, inUW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
76

Page 81 of 384

WAARSCHUWING!
riaal parkeert, zoals droge planten, hout,
karton enz. Dit ernstig of zelfs dodelijk
letsel tot gevolg hebben voor de bestuur-
der, de passagiers of anderen.
LET OP!
Als u lange tijd blijft rijden met een bran-
dend storingslampje, kan het voertuigre-
gelsysteem beschadigd raken. Het kan ook
van invloed zijn op het brandstofverbruik
en het rijgedrag. Als het lampje knippert,
zal de katalysator vrij snel ernstig defect
raken en zal het motorvermogen afnemen.
Raadpleeg dan onmiddellijk uw dealer.
— Waarschuwingslampje UREUM-
inspuitsysteem defect
Dit waarschuwingslampje gaat branden, sa-
men met een speciale melding op het display
(indien aanwezig) als er een onbekende vloei-
stof die niet voldoet aan aanvaardbare eigen-
schappen is gebruikt, of als een gemiddeldverbruik van AdBlue (UREUM) van meer dan
50% wordt gedetecteerd. Neem dan zo snel
mogelijk contact op met een erkende dealer.
Als het niveau niet wordt aangepast, ver-
schijnt een extra waarschuwing op de vol-
gende afstanden totdat de AdBlue-tank
(UREUM) leeg is: 400 km (249 mijl),
320 km (199 mijl), 240 km (149 mijl).
Wanneer 200 km (125 mijl) resteren voordat
de AdBlue-tank (UREUM) leeg is, verschijnt
er een continu speciaal bericht op het instru-
mentenpaneel, vergezeld van een zoemerge-
luid (indien aanwezig).
SERV4WD— Waarschuwingslampje onderhoud
vierwielaandrijving — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat branden om
aan te geven dat er sprake is van een storing
van het vierwielaandrijvingssysteem. Als het
lampje blijft branden of tijdens het rijden
gaat branden, duidt dit erop dat de vierwiel-
aandrijving niet correct werkt en moet worden
nagekeken. Wij raden u aan naar het dichtst-
bijzijnde service center te rijden en de auto
onmiddellijk te laten repareren.
— Waarschuwingslampje onderhoud
Stop/Start-systeem — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat branden wan-
neer het Stop/Start-systeem niet correct
werkt en onderhoud noodzakelijk is. Neem
contact op met een erkende dealer voor on-
derhoud.
— Waarschuwingslampje storing
cruisecontrol
Dit waarschuwingslampje gaat branden om
aan te geven dat de cruisecontrol niet correct
werkt en moet worden nagekeken. Neem con-
tact op met een erkende dealer.
— Waarschuwingslampje storing
stabilisatorstang
Dit lampje gaat branden wanneer er een sto-
ring is in het ontkoppelingssysteem van de
stabilisatorstang.
79

Page 82 of 384

— Waarschuwingslampje bandenspan-
ningscontrolesysteem (TPMS)
Het waarschuwingslampje gaat branden en er
wordt een bericht weergegeven om aan te
geven dat de bandenspanning lager is dan de
aanbevolen waarde en/of langzaam span-
ningsverlies optreedt. In deze gevallen, wor-
den de optimale gebruiksduur van de banden
en het optimale brandstofverbruik mogelijk
niet gegarandeerd.
Indien een of meer banden in de bovenge-
noemde staat zijn, toont het display de aan-
wijzingen voor elke overeenkomstige band
één voor één.
LET OP!
U mag niet verder rijden met een of meer
lekke banden, omdat de bestuurbaarheid
van de auto dan wordt aangetast. Stop het
voertuig, en voorkom daarbij krachtig rem-
men en sturen. Repareer een lekke band
onmiddellijk met de speciale bandrepara-
tieset en neem zo snel mogelijk contact op
met uw erkende dealer.Alle banden, ook de reserveband (indien aan-
wezig) moeten elke maand worden gecontro-
leerd wanneer ze koud zijn en opgepompt tot
de bandenspanning die door de fabrikant
wordt aanbevolen op de bandenspannings-
sticker. (Als uw voertuig banden heeft met
een andere maat dan wordt aangegeven op de
bandenspanningssticker, moet u de juiste
bandenspanning voor die banden achterha-
len.)
Als extra veiligheidsvoorziening is uw auto
uitgerust met een bandenspanningscontrole-
systeem, dat ervoor zorgt dat het banden-
spanningslampje gaat branden wanneer de
spanning van een of meer banden veel te laag
is. Als het bandenspanningslampje gaat
branden, moet u zo snel mogelijk stoppen en
uw banden controleren en deze tot de juiste
bandenspanning oppompen. Als u met een
veel te lage bandenspanning rijdt, raakt de
band oververhit en kan de band defect raken.
Een te lage bandenspanning verhoogt ook het
brandstofverbruik, vermindert de levensduur
van de band en kan het rij- en remgedrag van
de auto nadelig beïnvloeden.Het bandenspanningscontrolesysteem is
geen vervanging voor juist onderhoud van uw
banden. Het is de verantwoordelijkheid van
de bestuurder om de juiste bandenspanning
te handhaven, zelfs wanneer de bandenspan-
ning nog niet het lage niveau heeft bereikt
waarbij het bandenspanningslampje gaat
branden.
Uw voertuig is ook uitgerust met een contro-
lelampje voor storingen van het bandenspan-
ningscontrolesysteem, dat gaat branden wan-
neer het systeem niet goed werkt. Het
controlelampje voor storingen van het ban-
denspanningscontrolesysteem werkt in com-
binatie met het bandenspanningslampje. Als
het systeem een storing detecteert, knippert
het lampje gedurende ongeveer één minuut,
waarna het continu gaat branden. Zolang er
sprake van een storing is, wordt deze reeks
telkens herhaald wanneer de auto wordt ge-
start. Als het storingslampje brandt, is het
mogelijk dat lage bandenspanning niet wordt
gedetecteerd of gemeld. Storingen van het
bandenspanningscontrolesysteem kunnen
optreden om verschillende redenen, waaron-
der de installatie van vervangende of alterna-
tieve banden of wielen. Controleer altijd het
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
80

Page 85 of 384

Groene controlelampjes
4HAUTO— Controlelampje 4WD Auto — indien
aanwezig
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat het
voertuig in de modus Auto van de vierwiel-
aandrijving staat. Het systeem levert vermo-
gen aan alle vier de wielen en schakelt indien
nodig het vermogen tussen de voor- en ach-
teras. Dit zorgt voor maximale tractie bij
droge en gladde omstandigheden.
— Controlelampje actieve snelheids-
begrenzer INGESTELD — indien uitgerust
met display in de premium instrumenten-
groep
Dit lampje gaat branden wanneer de actieve
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld en is in-
gesteld op een specifieke snelheid.
— Controlelampje cruisecontrol inge-
steld — indien aanwezig
Dit controlelampje gaat branden wanneer de
cruisecontrol is ingesteld op de gewenste
snelheid. Raadpleeg de paragraaf "Cruise-
control" in het hoofdstuk "Starten en rijden"
voor meer informatie.
— Controlelampje mistlampen vóór —
indien aanwezig
Dit controlelampje gaat branden wanneer de
mistlampen vóór zijn ingeschakeld.
— Controlelampje parkeerlichten/
koplampen Aan
Dit controlelampje brandt wanneer de par-
keerlichten of koplampen zijn ingeschakeld.
— Controlelampje veiligheidsgordel
vastgezet — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer een veiligheids-
gordel op de achterbank is vastgemaakt. Er
verschijnt een controlelampje in de rechter-
bovenhoek van het display van de instrumen-
tengroep in overeenstemming met de speci-
fieke zitplaats wanneer de veiligheidsgordel
is vastgemaakt.
Raadpleeg de paragraaf "Beveiligingssyste-
men voor inzittenden" in het hoofdstuk "Vei-
ligheid" voor meer informatie.
— Controlelampje Stop/start actief —
indien aanwezig
Dit controlelampje gaat branden wanneer de
Stop/Start-functie zich in de modus "Auto-
stop" bevindt.
— Controlelampjes richtingaanwij-
zers
Wanneer de linker of rechter richtingaanwij-
zer is ingeschakeld, knippert het controle-
lampje van de richtingaanwijzer en de bijbe-
horende richtingaanwijzers knipperen.
Richtingaanwijzers kunnen worden geacti-
veerd door de multifunctionele hendel om-
laag (links) of omhoog (rechts) te bewegen.
OPMERKING:
• Er klinkt een continu geluidssignaal als de
auto verder dan 1 mijl (1,6 km) rijdt met
een ingeschakelde richtingaanwijzer.
• Als één van de richtingaanwijzers sneller
knippert dan normaal, moet u controleren
of er een gloeilampje aan de buitenkant
defect is.
83

Page:   1-10 11-20 21-30 31-40 40 next >